Madame
1.
We nemen plaats op het terras om te ontbijten, met mimosa’s erbij, een tevergeefse poging tot verjaardersgedrag. Ik schuif de stoelen naast elkaar, op z’n frans en haal de boeken boven. Beter. Tegenover ons leunt een grauw brutalistisch gebouw voorover. Een oud mannetje staat voor de ingang. Hij ziet er netjes uit. Haar gekamd, hemdsmouwen rechtop van het stijfsel. Het is een ouderlingentehuis. Het is 25 augustus. Het is misschien ook zijn verjaardag. Tevergeefs probeer ik mijn verbeelding de mond te snoeren wanneer ze zich afvraagt of er misschien niemand komt opdagen omdat hij al jaren alleen is op de wereld, maar toch, op zijn verjaardag, graag gevonden wil worden.
En dus, op 25 augustus, van 2011 tot vandaag, zet hij zijn wekker. Best absurd voor een oudje dat altijd met de zon wakker wordt. Hij wordt wakker, voor dag en dauw, en begint aan zijn toilet. Hij strijkt graag, verstopt zijn verfrommelde hemden, zodat de verpleegsters ze niet naar het strijkatelier brengen. De avond ervoor heeft hij al beslist welk hemd het zal worden, met deze hitte, korte mouwen, en nu zijn huid en haar finaal vergrijsd zijn, geen te felle kleuren. Hij strijkt een lijn in de mouwen. Kamt zijn haren naar achteren met een hand terwijl het andere met brilliant erachteraan smeert, kam, hand, kam, hand, brilliant. Vervolgens ruimt hij zijn trolly op, de reeds ingevulde sudoku’s gaan eruit en maken plaats voor een etui met zakdoek, kam, adres van het rusthuis en leesbril. Meer heeft hij niet nodig, als hij in goed gezelschap is. Als de zon erdoor komt vertrekt hij naar beneden, geen ontbijt vandaag, hij moet ruimte laten, wie weet zelfs voor dessert. Hij neemt post. Je weet nooit. Als je niet probeert.
Ik krimp in elkaar, roep mijn verbeelding boos terug, trek mijn benen op en draai me uit hem en in jouw oksel. Sorry. Pathetisch, plaatsvervangend medeleven, misplaatst medelijden. Moet ik dan voor twee verjaren misschien? Als wiedergutmachung. Dankbaar zijn dat mensen mij willen vieren. Nu ze er nog zijn. Ik kan het gewoon echt niet goed, verjaren. Niet het cliché van de vrouwen over 30 die niet willen verouderen. Verouderen, prima. Verjaren, liever niet, bedankt.
Ik moest me inhouden om het niet te sturen;‘Ik doe niets met mijn verjaardag dit jaar, valt weinig te vieren.’ Omdat het niet waar is en omdat het nog niet waar is en omdat het niet meer waar is. Omdat het van mij is, aan mij is, om dat te beslissen, of er iets te vieren valt en wanneer mij dat gepast lijkt. Wanneer ik me feestelijk voel, onbesuisd, schaterend, glanzend. Tot op heden een gevoel dat zich omgekeerd evenredig blijkt te verhouden tot de naderende datum waarop ik verjaar. Ik vind het gewoon een rot idee. Een dag, elk jaar dezelfde zelfs, waarop jij als bewegend projectiel even wordt gefixeerd in het midden van jouw alles. Geïnstitutionaliseerd, sociaal geconstrueerd egocentrisme, niet geocentrisme, zelfs geen heliocentrische. Het voelt bijna antiek. Schattig restant met gevaarlijke gevolgen, bijna zoals een platte aarde waar het universum rond draait of asbest. En dat wordt je dus eenmaal per jaar vrolijk opgelegd, terwijl ik alle andere dagen zo hard mijn best doe om mezelf nu net exact van dat gevoel te ontslaan. Dat er iets zou vallen of staan omwille van mij, of banen rond mijn zijn zou trekken.
Deel van een geheel, zucht in de coulissen.
Deel van een geheel, zucht in de coulissen.
Deel van een geheel, zucht in de coulissen.
Als ik mijn leven volledig vanuit mijn perspectief, mijn impact, mijn willen, daden, woorden, … overloop, vergaat het me aan feestelijkheid. Elke snaar die ik heb geraakt, steen verlegd, hart gebroken, keuze doorgezet, passeert dan op de zwarte band voorbij de kassa. Ik neem ze op, stuk voor stuk, draai ze rond in mijn handen en laat ze even van hun tak maken, sommige geven de bekende, korte, krachtige piep, andere zuchten zachtjes en sommige bijten zo hard op hun tanden dat er enkel geknars hoorbaar is. Over de schreeuwers wil ik het zelfs niet hebben. Daar zit ik dan, al mijn beweging, al mijn zijn te overlopen, telkens een extra lijn op het ticket, hoge rekening. Ik word daar niet feestelijk van en zou dat misschien zelfs een verdacht gevolg vinden.
Ik had vroeger een scoutsleider die ontzettend goed met oudjes om kon, hij schreef zelfs muziek voor zij die dement werden of waren. Zoals zijn eigen oma. Die vergat alles. Datums, locaties, kleinzonen, volgordes en verliezen. Elke woensdag ging hij haar bezoeken, met taart, voor haar verjaardag. Dat is feestelijk.
Het voelt een disproportionele rekening. Maar ik zou geen enkele lijn willen schrappen, ben te gehecht geraakt aan de optelsom, aan alle andere dagen van het jaar en wie weet uit welke stof die gemaakt zijn, op welke lijnen ze leunen. Dat valt gelukkig niet te achterhalen. Wat helpt, tegen de hoogtevrees, is om alles zo zorgvuldig mogelijk in te pakken. (Zoals het personeel van Colruyt ons geniaal voordoet: “Mark voor platte kar/Mark voor platte kar”) Zorgzaam stapelen, op gewicht, zachtheid, nood aan nabijheid, vervaldatum, … Ik laad alles in mijn koffer, doe de ramen naar beneden, en begin een beetje doelloos rond te rijden, terwijl de wereld binnenwaait. Mezelf bewust troost of geruststelling ontzeggend. Rij er maar even mee rond.
Het moet niet makkelijk zijn, een saboteur te vieren.
Hij staart voor zich uit, mijn ogen wandelen uit zijn oksel over zijn gezicht, ik probeer te lezen of hij zijn gedachte zou verliezen als ik nu spreek, of dat dan een groot verlies zou zijn en of ik hem van ver terugroep en hij daar net zo goed zat.
Jij hebt ook geen grootouders meer he ?
Nee.
Ik ook niet.
Hmm. Ok.
Ik vraag hem of we niet samen een oudje kunnen adopteren en ik argumenteer zo snel mogelijk om teleurstelling te vermijden. Al mijn hoop om uit de zelfsabotage te komen is op dit plan gevestigd. Aangezien we er geen hebben, er superveel op overschot zijn, hier een akelig ouderlingentehuis is met een geboortedaggenoot en we om de hoek gaan komen wonen. En omdat zorgen voor best deugd doet. Hij vraag of ik besef dat het een slechte investering is, de oudjes gaan sowieso dood gaan voor ons en als je je dan gaat hechten, wel ja, dat gaat pijn doen. Ja daarom net.
Er zijn geen oude mensen in mijn leven. Mijn wit, links, universitair, start-up, welgesteld, laag BMI, 2,1 kind - leven. Toen we een tijdje geleden op het strand, aan de Belgische kust, lagen viel me op hoeveel vreemde lijven daar rond liepen. En hoe vreemd het was dat ik dat vreemd vond. Het besef drong tot me door dat bijna alle mensen in mijn omgeving super symmetrisch zijn. Foutloos. Egaal. Van hun huid, tot hun vormen, hun bankrekening, relaties en professionele keuzes. Super egaal, jong en gezond. Rimpelloos en opmerkelijk onrepresentatief voor de mensheid. Ik voelde me daar op dat strand ineens alsof ik het was die in het kleinste dorp onder de hoogste kerktoren was geboren, niet zij. En door de alomtegenwoordigheid ervan, het niet eens heb gezien, of heb proberen ontvluchten. Ik wil graag asymmetrische, ongezonde, financieel wankele en verrimpelde mensen in mijn omgeving. Zoals een oudje. Geleefd, zachtjes aan het vervallen, opgebouwd uit terugblikken en scherpe kantjes. Uitvergrote barsten. Ja. Daarom net.
Hij wil liefst een vrouw. Die zeuren minder over hun gezondheid. Ik een man. Die zeuren al altijd over hun gezondheid. Misschien een gelovige, dat zou interessant zijn of een verdoken geaardheid of een misdaad op het palmares. Eentje die moppert en vindt dat we hem te veel vertroetelen. Dan kunnen wij ons daar aan storen en tegelijkertijd gewoon verder bezorgd doen, zoals echte familieleden. Met de knieën op de badmat, mopperend over de koppigheid toch zachtjes de afgeleefde rug inzepen, cirkeltjes maken, water opscheppen en over de breedte laten wegstromen. En van mij mag hij dan ook sterven (Ja, hij. Mijn goesting. Onze hypochonder.) Dat is goed om te oefenen, want zo werkt dat. Oude mensen sterven. Dat is verdrietig, maar niet fout. Tot nu toe heb ik vooral vrienden verloren. Verdrietig komt zelfs niet in de buurt. Fout wel. Zo willekeurig als een fout. Geen kwaad opzet. Zo voelt dat. Verwoestende willekeur. Daar kan je best niet te geoefend in worden. Liefst dus gewoon de juiste volgorde aanhouden, oefenen met grootouders, die van jezelf, of geadopteerde, en dan de eigen ouders, tegen dat je zelf ouders bent, en misschien, heel misschien, overleef je dan het verdriet als het aan ‘ons’ is. Of niet, maar dat mag tegen dan, sterven van verdriet. Zo werkt dat goed.
Ik zou wel graag samen bezorgd zijn om een oudje.
Dat wil ik ook wel.
Ok, dan zoeken we er ons eentje.
Misschien kan die dan mee je verjaardag vieren volgend jaar.
Misschien. Of ik kan er gewoon op een dinsdag mee gaan wandelen.
En zo geschiedde.
2.
Een week later zit ik de vrijwilligers formulieren in te vullen in een kale kantine. Het ruikt er naar mijn oma. Marie-Louise was met voorsprong de schoonste van twee zussen. En ze wist het. Maar of ze daar ooit vrolijk van geworden is, zullen we nooit weten. Wat we wel weten is dat ze net na haar 30ste een onmogelijke emotionele schok gehad moet hebben want haar bruine haar werd in een mum van tijd spierwit. Het lijkt me een veilige gok in de richting van een man en een gebroken hart te kijken. En eerlijk, ik hoop het voor haar. Wat we nog weten van Marie-Louise is dat ze ergens halverwege de 40 eenmalig zo hard gelachen heeft dat haar kaken vast zaten, waarna ze nooit meer op zulke uitbundigheid betrapt is geweest. Na een onnatuurlijk vroeg pensioen verkochten mijn grootouders hun kruidnierswinkeltje in centrum Antwerpen. Het lag zo ongeveer tussen de kathedraal en de hoerenbuurt volgens mijn grootvader. Toen mijn broer jaren later een van de verdiepen erboven bezette met al zijn tienertrauma wisten we het zeker, het was in de hoerenbuurt en je kon het puntje van de kathedraal net zien vanop de stoep. Papa vertelde dat Opa om de hoek van de winkel, in de garage waar hun voorraad lag, ooit een lijk had gevonden. Een van de chinezen van het restaurant op het Falconplein. Ze verhuisden naar Aarsele, om daar te rentenieren, in een vrijstaande fermette op een steenweg.
Tegen dat ik een bewuste leeftijd bereikt had en in de zomer daar mocht gaan rondhangen met m’n nichtje, kon ik me met de beste wil van de wereld niet inbeelden dat die vrouw ooit met kratten had staan sleuren in een winkel. In de hoerenbuurt. Tussen de Chinese lijken. Ze had een onzinnig grote kast met porseleinen servies, zeker gezien ze meestal maar met 2 waren, oma en opa, en om 17u al aten, terwijl ze Schone schijn keken (en dat doe je niet op goed servies). Maar, als ze ontving met familiefeesten waren het misschien enkel pistolets en een koude schotel, de tafel was een explosie van schitterend servies. Porseleinen bordjes, kopjes, ondertasjes voor de kopjes en ondertasjes voor uw ondertasjes en als je wilde kreeg zelfs uw bestek nog een bord om proper op uit te rusten. Ons jonge gezin had op die lange ritten naar Aarsele een spel bedacht, we gaven elk lid van de familie geen bijnaam maar een bijvoorwerp. En onszelf ook hoor. Mama was een mandarijn, eerst werd appelsien geopperd, maar dat weerklonk niet goed in de koninklijke rangen. Ik was nog steeds een kastanje toen en papa was een broccoli. En oma was een porseleinen melkkannetje. En ze zou alles behalve geaffronteerd zijn moest ze dat ooit te weten gekomen zijn, ze zou misschien wel vragen exact welk porseleinen melkkannetje.
Kan ik dan kiezen wie ik gezelschap mag houden?
De verpleegster kijkt me beschuldigend aan.
Nee schat, zo werkt dat niet. Ge kunt hier niet komen shoppen.
Oh ok. En hoe weet ik dan wie ik gezelschap moet houden?
We hebben momenteel maar een iemand die zich heeft opgegeven voor het gezelschapsprogramma. Dus die krijg je.
En is het een man of een vrouw.
Het is madame.
Een vrouw dus.
Het is madame.
Dus het is geen vrouw maar een madame? Wat is het verschil?
Ze wordt madame genoemd, dus natuurlijk is het een vrouw.
Oh, noemt ze zo?
Niemand weet hoe ze noemt.
Madame.
Ja, madame.
Ze heeft haar naam, die haar naam waarschijnlijk niet is, niet gestolen. Ik wist niet dat iemand zo rechtop kon zitten.
Hi, ik ben Annelies
Rook je?
Ik twijfel, probeer aan haar perfect verzorgde handen af te lezen wat het juiste antwoord is.
Ja
Ok.
Nu weet ik nog niets. U bent madame?
Dat ben ik.
Dag Madame.
Dag Annelies, wat doe je in het leven?
Ik stel mezelf altijd voor als volgend; “Hi, ik ben Annelies, ik heb een achtergrond in filosofie.”, of “Hi, ik ben Annelies, ik heb filosofie gestudeerd.”Want durf maar eens te zeggen dat je filosofe bent. Als je filosofie studeert dan leer je over oude of dode mannen hun denken, of hun denken over elkaars denken, over elkaars denken. Na 5 jaar studeren op andermans denken, wordt je dan verwacht een thesis te schrijven, waarin je vooral zelf niet teveel mag denken. Nee, je mag wel denken over anderen hun denken aan de hand van nog anderen hun denken. En je moet vooral heel goed zijn in je mond houden. Stiekem een punt proberen maken door middel van historisch ploeteren en pseudo-wetenschappelijk knip-en plakwerk zonder te tonen dat je er ook effectief achter staat. Je niet laten gaan in zelf gecreëerde gedachte experimenten alstublief. Als je al originele vragen zou hebben bij andermans vragen en/of antwoorden, dan ga je op zoek naar iemand die dezelfde vragen had. In het beste geval vind je die en dan kan je beginnen parafraseren volgens de wetten van de kunst. Je laat dus eigenlijk die oude of dode mannen eeuwig in gesprek gaan met elkaar in een poging wetenschap waardig bevonden te worden binnen die torenhoge universiteitsmuren. Niet proberen over kruipen en verdomd goed zijn in voetnoten.
Ik ben filosofie gaan studeren desondanks het feit dat mijn moeder het had gestudeerd. Knap staaltje emancipatie. Ik ben filosofie gaan studeren omdat ik de slimste wou zijn. Gek idee. Niet gelukt, nee.
Ik ben filosofie gaan studeren om een gefundeerde bijdrage aan het maatschappelijke debat te kunnen leveren, in plaats van mijn eerder richtingloze kritiek te spuien,... Engagement werd niet wetenschappelijk genoeg bevonden, jammer, helaas. Die ontnuchteringen hebben zeker bijgedragen aan mijn initiële weigerachtigheid mezelf als filosofe te voor te stellen. Je mag dus gerust zeggen dat ik een fan ben. Geen ster, wel een fan.
En zo verliet ik de schoolbanken, overtuigd van het belang, getraind in de methode, en zonder toepassing. Niet dat ik verwachtte direct een job te vinden als filosofe. Mijn klasgenoten waaierden uit naar extra masterprogramma’s, callcenters, popcorn scheppen in Kinepolis en 2e hands schoolmateriaal sorteren in een muffe boekenwinkel. Er zitten 6 minuten vrije tijd tussen elke lading maïs die je in het popcornmachine schept, dat zijn ongeveer 2 pagina’s van het zwaardere werk, van de hand van de filosoof zelf, of 4 pagina’s van iemand die het voor je gelezen heeft en het dan uitlegt, of 6 pagina’s in een Manga-strip.
Ik heb filosofie gestudeerd.
Oh, en wat doe je daar dan mee?
Ik probeer luidop na te denken.
Waarover dan zoal?
Momenteel, technologie.
En kan je daar van leven?
Ik doe dat in opdracht voor een bedrijf dat met technologie de wereld wil redden. Daar noemt het content marketing, niet filosofie.
En kan dat?
Kan wat?
Kan technologie de wereld redden?
Dat weet ik nog niet. Hopelijk wel, anders mag ik popcorn gaan scheppen in de Kinepolis.
Ze kijkt me niet begrijpend aan. Omdat ze niet weet wat een Kinepolis is, of nooit heeft vermoed dat er iemand, mogelijks een filosoof, achter het popcornmachien zit. We moeten afronden. Zij heeft kine en ik moet terug naar mijn symmetrische leven. Wanneer ze rechtsstaat merk ik dat ze mankt. Hoewel ze verbazend goed haar best doet om het te verstoppen.
Gaat het?
Ja, natuurlijk.
Kan ik helpen met uw tas te dragen.
Neen.
Dat manken lijkt iets recent. Ze komt me verder zo intact over, heel goed geconserveerd. Wanneer ik informeer bij de verpleegster vertrouwt ze me toe dat Madame niet lang geleden ten val is gekomen. Dat was voldoende reden voor haar kinderen om ze, dik tegen haar goesting, naar een home te verschepen.
En komen die hier dan nooit?
Haar kinderen? Nee nooit. Enkel als ze geld nodig hebben.
Oh dus dat heeft ze dan wel.
Geld? Of kinderen?
Kinderen precies niet echt.
Nee. Maar geld met hopen.
Het verbaast me niets. Zo kaarsrecht zitten is iets wat je erft en moeilijk naast je neer kan leggen.
Ik zou wel weten wat kiezen.
Oh ja? Wat dan?
Kinderen. Maar echte dan.
Wat zijn echte kinderen?
Degene die je komen bezoeken, ook al ben je platzak.
En heeft ze geen man?
Ze is gescheiden, in een tijd waarin dat nog niet zo bon ton was als nu. Haar man en kinderen achtergelaten.
Ow.
De verpleegster noemt Charlene, dat zie ik op haar schort staan, geschreven in kinderachtige kraaienpoten. Hopelijk geschreven door haar echte kinderen. Charlene begint wat luider paperassen te verschuiven. Vragenuurtje is voorbij. Wanneer ik naar buiten wandel en oversteek naar de koffiebar, werp ik nog een blik op het brutale gebouw. Ik zie madame nog net een peuk naar beneden schieten van tussen haar duim en wijsvinger, zeker tot halverwege de straat, en haar raam sluiten terwijl ze de laatste rook uitblaast.
3.
(binnenkort beschikbaar)